het voltooid deelwoord (het ”ge-woord”) gebruiken -3

Voor mijn leerlingen!

Hieronder staat een nieuwe praatoefening om de voltooid tegenwoordige tijd van belangrijke werkwoorden te oefenen. Je gaat dus nog meer oefenen met het gebruik van het voltooid deelwoord (het “ge-woord”) van een werkwoord.
Dit keer zijn het alleen maar onregelmatige werkwoorden.

Je kunt de oefening weer met twee personen doen.
Bijvoorbeeld samen met je taalcoach, je buurvrouw of een vriend of vriendin.
Jouw taalcoach, buurvrouw, vriend of vriendin leest dan telkens de zinnen links, dus de zinnen in de tegenwoordige tijd.
Jij zegt daarna de zinnen rechts en gebruikt dan het voltooid deelwoord van het gebruikte werkwoord.

Eerst mag je de zinnen meelezen, later moet je de zin uit je hoofd kunnen maken en zeggen. Oefen en herhaal ze vaak, dan gebruik je steeds gemakkelijker het juiste voltooid deelwoord!

Heel veel succes!!

taalcoach zegt: leerling gebruikt het volt. deelwoord:
1. Het glas barst in het hete water.

2. De docent bedenkt een nieuwe oefening.

3. Het rauwe vlees bederft in de zon.

4. De leerlingen begrijpen de uitleg van de docent niet.

5. De sporter neemt deel aan de wedstrijd.

6. De vluchteling heeft heimwee, hij denkt aan zijn vaderland.

7. Moeder doet de was op maandag.

8. Wij gaan door met oefenen, want wij willen slagen.

9. De secretaresse geeft de informatie aan haar baas door.

10. Wij lopen snel door, want we zijn al laat.

11. Hij doorloopt de hele opleiding, daarna doet hij examen.

12. Het hout drijft in het water.

13. Hij drinkt een glas water tegen de dorst.

14. De politie dwingt de chauffeur om te stoppen.

15. De koningin ziet er mooi uit.

16. Hij ervaart elke dag nieuwe dingen.

17. De Nederlander eet veel kaas.

18. De jongen fluit naar het mooie meisje.

19. Wij gaan naar buiten.

20. In het buitenland gelden andere regels.

21. De patient geneest elke dag een beetje meer.

22. Wij genieten van onze vrije tijd.

23. Ik geef de jarige een cadeau.

24. Wij gieten de champagne in het glas.

25. Het regent en het vriest, daardoor glijdt de auto over de weg.

26. De kinderen glijden op de glijbaan.

27. De aardige vrouw glimlacht naar de kinderen.

28. De schone spiegel glimt in de zon.

29. De boer graaft een gat in de grond.

30. Er zijn aanbiedingen in de winkel, dus ik grijp mijn kans.

 

1. Het glas is in het hete water gebarsten.

2. De docent heeft een nieuwe oefening bedacht.

3. Het rauwe vlees is in de zon bedorven.

4. De leerlingen hebben de uitleg van de docent niet begrepen.

5. De sporter heeft aan de wedstrijd deelgenomen.

6. De vluchteling had heimwee, hij heeft aan zijn vaderland gedacht.

7. Moeder heeft op maandag de was gedaan.

8. Wij zijn doorgegaan met oefenen, want wij willen slagen.

9. De secretaresse heeft de informatie aan haar baas doorgegeven.

10. Wij zijn snel DOORgelopen, want wij waren al laat.

11. Hij heeft de hele opleiding doorLOpen, daarna deed hij examen.

12. Het hout heeft in het water gedreven.

13. Hij heeft een glas water tegen de dorst gedronken.

14. De politie heeft de chauffeur gedwongen om te stoppen.

15. De koningin heeft er mooi uitgezien.

16. Hij heeft elke dag nieuwe dingen ervaren.

17. Ik heb veel kaas gegeten.

18. De jongen heeft naar het mooie meisje gefloten.

19. Wij zijn naar buiten gegaan.

20. Vroeger hebben hier andere regels gegolden.

21. De patient is na twee maanden helemaal genezen.

22. Wij hebben van onze vrije tijd genoten.

23. Ik heb de jarige een cadeau gegeven.

24. Wij hebben de champagne in het glas gegoten.

25. Het heeft geregend en gevroren, daardoor is de auto over de weg gegleden. (door overmacht, wil het niet)

26. De kinderen hebben op de glijbaan gegleden. (doen het zelf, willen het zelf)

27. De aardige vrouw heeft naar de kinderen geglimlacht.

28. De vuile spiegel heeft vroeger wél geglommen.

29. De boer heeft een gat in de grond gegraven.

30. Er waren veel aanbiedingen in de winkel, dus ik heb mijn kans gegrepen.