INBURGERING / INBURGEREN héél véél oefenen!

Voor iedereen die “iets met inburgering doet”, maar toch vooral voor mijn lieve leerlingen die telkens weer zo ontzettend hun best doen om de Nederlandse taal te leren en de Nederlandse maatschappij te begrijpen!

Hieronder staan internetsites waar je veel oefeningen vindt voor het inburgeringsexamen of waar je goede informatie vindt over hoe de inburgering in Nederland is geregeld.

Heel lang heb ik deze sites hier op mijn homepagina verzameld in de navigatiebalk onder het kopje “mijn lievelinkjes”.
Het werden er steeds meer en daarom is het overzichtelijker om ze hier in een blogpost te plaatsen.
Wanneer je nu in de navigatiebalk onder het kopje “mijn lievelinkjes” op het linkje “INBURGEREN_oefenen en info!” klikt, dan kom je vanzelf hier!

Ad Appel, lesmateriaal bij de boeken Inburgering A1, A2, B1. Je vindt er audio, video’s en grammatica bij de verschillende niveaus.

Ad Appel, oefenmateriaal bij het boek “Basis Inburgering” A1 (geschikt voor de zg. Z-route of Alfa). Op deze site moet je je eerst even aanmelden of inloggen.

College voor Toetsen&Examens, Ministerie van OC&W, goede informatie over het Staatsexamen B1, B2.

DUO, Ministerie van OC&W, hier kan je oefenen met echte inburgeringsexamens van voorgaande jaren op A2 niveau.

Ellen Oostenbrink / Lingua-Incognita, oefenboekje schrijven A1, A2 “Goed voorbereid slagen”

Ellen Oostenbrink / Lingua-Incognita, oefenboekje schrijven B1 “Goed voorbereid slagen”.

Ellen Oostenbrink / Lingua-Incognita, oefenboekje spreken B1 “Goed voorbereid slagen”.

Ellen Oostenbrink / Lingua-Incognita, boekje met vragen bij de luisteroefeningen A1 A2 behorend bij de volgende link.

Lingua-Incognita Youtube-kanaal , luisteroefeningen A1, A2, behorend bij de vorige link.

Informatie voor Oekraïners in Nederland, Це онлайн відправна точка для українських біженців у Нідерландах.

Knoester Trainingen, Inburgering A1 A2 en Knoester Trainingen, Staatsexamen B1, B2 –  niet bereikbaar!

Net in Nederland, informatie over Nederland / معلومات عن هولندا

Nieuws van de week in makkelijk Nederlands.

NT2 Taalmenu.nl, oefenen op niveau A1, A2, B1 of B2.

Oefenen.nl, breed aanbod: taal, rekenen, maatschappij, omgaan met de computer&internet.

Taalpraktijk NT2, overzicht met vaste uitdrukkingen te gebruiken in verschillende situaties voor het staatsexamen spreken B1, B2.

Virtuele Training, oude site maar wel met extra oefentoetsen spreken en schrijven A1, A2

Wordwall.net, verschillende speelse templates om spreken B2 te oefenen.

Youtube, Nederlands leren via Youtube op A2, B1 en B2 niveau.

 

gebruik “geen” of “niet” in zinnen met “hoeven te”

Voor mijn leerlingen!

We gaan wat extra oefenen met het gebruik van de woorden geen of niet in ontkennende zinnen. In de vraagzin gebruiken we het werkwoord “moeten”. In de ontkennende antwoordzin gebruiken we het werkwoord “niet/geen hoeven te”.
Moeten en niet/geen hoeven zijn tegenstellingen.
Een voorbeeld:
Ik moet veel oefenen <<–>> Ik hoef niet veel te oefenen.
En een voorbeeld met een vraag en een antwoord:
Moet jij veel oefenen? <<–>> Nee, ik hoef niet veel te oefenen.

Wil je nog even herhalen in welke situatie je ook al weer precies “geen” gebruikt, en wanneer je “niet” gebruikt, kijk dan even hier terug voor het stukje uitleg.

Nu de oefening aan de hand van vragen en antwoorden:
1)
Moet jij een oefening maken?
Nee, ik hoef…….
2)
Moet jij de nieuwe oefening maken?
Nee, ik hoef…..
3)
Moet jij op zaterdag lang werken?
Nee, ik hoef…
4)
Moeten wij jou even helpen?
Nee, jullie hoeven……
5)
Moet moeder zaterdags boodschappen halen?
Nee, moeder hoeft…..
6)
Moet de directeur zelf zijn koffie halen?
Nee, de directeur……
7)
Moet de manager ook kopieerwerk doen?
Nee, de manager hoeft…..
8)
Moeten de kinderen op de bus wachten?
Nee, de kinderen……
9)
Moet je met de kat elke dag een wandeling maken?
Nee, ik hoef met…..
10)
Moet de bakker op zonder brood bakken?
Nee, de bakker hoeft…..
11)
Moeten jullie volgend jaar examen doen?
Nee, wij hoeven……
12)
Moet jij elke dag sporten in de sportschool?
Nee, ik hoef…..
13)
Moeten wij het onkruid in de tuin wieden?
Nee, jullie hoeven…..
14)
Moeten wij zaterdag onkruid wieden?
Nee, jullie hoeven…..
15)
Moet jij vandaag veel pakjes rondbrengen?
Nee, ik hoef…..
16)
Moet jij vandaag ook vlees halen?
Nee, ik hoef……
17)
Moet de bejaarde vrouw medicijnen nemen?
Nee, de bejaarde vrouw hoeft….
18)
Moet de aannemer huizen bouwen?
Nee, de aannemer hoeft …….
19)
Moet de winkelier elke dag de winkel openen?
Nee, de winkelier hoeft…..
20)
Moet de accountant de jaarstukken controleren?
Nee, de accountant hoeft……

Heb je de oefening gemaakt, dan kijk ik hem graag voor je na! Ben ik niet IRL voor jou beschikbaar, laat dan de gemaakte oefening door je docent, taalcoach of door iemand anders die goed Nederlands kan, nakijken. Veel succes!

het voltooid deelwoord (het ”ge-woord”) gebruiken -3

Voor mijn leerlingen!

Hieronder staat een nieuwe praatoefening om de voltooid tegenwoordige tijd van belangrijke werkwoorden te oefenen. Je gaat dus nog meer oefenen met het gebruik van het voltooid deelwoord (het “ge-woord”) van een werkwoord.
Dit keer zijn het alleen maar onregelmatige werkwoorden.

Je kunt de oefening weer met twee personen doen.
Bijvoorbeeld samen met je taalcoach, je buurvrouw of een vriend of vriendin.
Jouw taalcoach, buurvrouw, vriend of vriendin leest dan telkens de zinnen links, dus de zinnen in de tegenwoordige tijd.
Jij zegt daarna de zinnen rechts en gebruikt dan het voltooid deelwoord van het gebruikte werkwoord.

Eerst mag je de zinnen meelezen, later moet je de zin uit je hoofd kunnen maken en zeggen. Oefen en herhaal ze vaak, dan gebruik je steeds gemakkelijker het juiste voltooid deelwoord!

Heel veel succes!!

taalcoach zegt: leerling gebruikt het volt. deelwoord:
1. Het glas barst in het hete water.

2. De docent bedenkt een nieuwe oefening.

3. Het rauwe vlees bederft in de zon.

4. De leerlingen begrijpen de uitleg van de docent niet.

5. De sporter neemt deel aan de wedstrijd.

6. De vluchteling heeft heimwee, hij denkt aan zijn vaderland.

7. Moeder doet de was op maandag.

8. Wij gaan door met oefenen, want wij willen slagen.

9. De secretaresse geeft de informatie aan haar baas door.

10. Wij lopen snel door, want we zijn al laat.

11. Hij doorloopt de hele opleiding, daarna doet hij examen.

12. Het hout drijft in het water.

13. Hij drinkt een glas water tegen de dorst.

14. De politie dwingt de chauffeur om te stoppen.

15. De koningin ziet er mooi uit.

16. Hij ervaart elke dag nieuwe dingen.

17. De Nederlander eet veel kaas.

18. De jongen fluit naar het mooie meisje.

19. Wij gaan naar buiten.

20. In het buitenland gelden andere regels.

21. De patient geneest elke dag een beetje meer.

22. Wij genieten van onze vrije tijd.

23. Ik geef de jarige een cadeau.

24. Wij gieten de champagne in het glas.

25. Het regent en het vriest, daardoor glijdt de auto over de weg.

26. De kinderen glijden op de glijbaan.

27. De aardige vrouw glimlacht naar de kinderen.

28. De schone spiegel glimt in de zon.

29. De boer graaft een gat in de grond.

30. Er zijn aanbiedingen in de winkel, dus ik grijp mijn kans.

 

1. Het glas is in het hete water gebarsten.

2. De docent heeft een nieuwe oefening bedacht.

3. Het rauwe vlees is in de zon bedorven.

4. De leerlingen hebben de uitleg van de docent niet begrepen.

5. De sporter heeft aan de wedstrijd deelgenomen.

6. De vluchteling had heimwee, hij heeft aan zijn vaderland gedacht.

7. Moeder heeft op maandag de was gedaan.

8. Wij zijn doorgegaan met oefenen, want wij willen slagen.

9. De secretaresse heeft de informatie aan haar baas doorgegeven.

10. Wij zijn snel DOORgelopen, want wij waren al laat.

11. Hij heeft de hele opleiding doorLOpen, daarna deed hij examen.

12. Het hout heeft in het water gedreven.

13. Hij heeft een glas water tegen de dorst gedronken.

14. De politie heeft de chauffeur gedwongen om te stoppen.

15. De koningin heeft er mooi uitgezien.

16. Hij heeft elke dag nieuwe dingen ervaren.

17. Ik heb veel kaas gegeten.

18. De jongen heeft naar het mooie meisje gefloten.

19. Wij zijn naar buiten gegaan.

20. Vroeger hebben hier andere regels gegolden.

21. De patient is na twee maanden helemaal genezen.

22. Wij hebben van onze vrije tijd genoten.

23. Ik heb de jarige een cadeau gegeven.

24. Wij hebben de champagne in het glas gegoten.

25. Het heeft geregend en gevroren, daardoor is de auto over de weg gegleden. (door overmacht, wil het niet)

26. De kinderen hebben op de glijbaan gegleden. (doen het zelf, willen het zelf)

27. De aardige vrouw heeft naar de kinderen geglimlacht.

28. De vuile spiegel heeft vroeger wél geglommen.

29. De boer heeft een gat in de grond gegraven.

30. Er waren veel aanbiedingen in de winkel, dus ik heb mijn kans gegrepen.

nog meer oefenen voor het examen spreken -6

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek nog meer vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach .

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We oefenen dit keer met dubbele vragen, dus twee korte vragen achter elkaar.
Soms begint de vraag met een vraagwoord: wat? wat voor? waarom? welk? wanneer?
Soms begint de vraag met een werkwoord: leert U? bent U?
Luister dus heel goed naar de vragen. Je kunt meerdere goede antwoorden geven.
Let goed op de vet gedrukte woorden, bijvoorbeeld: waar, waarom, wanneer, wat voor, welk, wat, waarheen, hoe vaak.
Deze woorden helpen je bij het antwoorden.

1)
Wat voor hobby’s heeft u?
Vertel ook waar u ze doet.
2)
Wat voor werk doet u nu?
Vertel ook waar u nu werkt.
3)
Wat doet u het liefst ’s avonds?
Vertel ook waar u dat het liefst doet.
4)
En wat doet u het liefst in het weekend?
Vertel ook waar u dat het liefst doet.
5)
Kunt u goed zwemmen?
Vertel ook waar u kunt leren zwemmen.
6)
Leest u vaak?
Vertel ook waar u meestal leest.
7)
Wat voor films kijkt u het liefst?
Zeg ook waar u het liefst films kijkt.
8)
Ik wil graag goed leren tekenen.
Wat wilt u graag goed leren?
Vertel ook waar u dat kunt leren.
9)
Wat doet u het liefst als het mooi weer is?
Vertel ook waar u dat het liefst doet.
10)
Reist u vaak in Nederland?
Hoe vaak reist u dan?
Vertel ook hoe u meestal reist.
11)
Hoe vaak gaat u naar Nederlandse les?
Vertel ook hoe u naar Nederlandse les gaat.
12)
Waar doet u meestal boodschappen?
Vertel ook hoe u boodschappen doet.
13)
Wat vindt u leuk om te koken?
Vertel ook hoe u dat maakt.
14)
Gaat u vaak bij familie of vrienden op bezoek?
Vertel ook hoe u dat doet.
15)
Welke dingen vindt u het leukst om te doen?
Vertel ook hoe u dat doet.
16)
Regent het vaak, als u ergens naar toe moet?
Vertel wat u dan doet, als het regent.

nog meer oefenen voor het examen spreken -5

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek nog meer vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach .

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We oefenen dit keer met dubbele vragen, dus twee korte vragen achter elkaar.
Soms begint de vraag met een vraagwoord: wat? wat voor? waarom? welk? wanneer?
Soms begint de vraag met een werkwoord: leert U? bent U?
Luister dus heel goed naar de vragen. Je kunt meerdere goede antwoorden geven.
Let goed op de vet gedrukte woorden, bijvoorbeeld: waarom, wanneer, wat voor, welk, wat, waarheen, hoe vaak.
Deze woorden helpen je bij het antwoorden.

1)
Houdt u van kinderen?
Waarom wel? Of waarom niet?
2)
Leert u graag?
Wat leert u graag?
3)
Bent u vaak ziek?
Wat doet u als u ziek bent?
4)
Wat doet u in de vakantie?
Wat wilt u graag nog een keer doen in de vakantie?
5)
Wat voor kleren draagt u vaak?
Welke kleur staat u mooi?
6)
Wat wilde u worden toen u klein was?
Waarom wilde u dat worden?
7)
Hoeveel uur per nacht slaapt u?
Is dat genoeg?
8)
Bent u geïnteresseerd in het nieuws?
Waarom wel? Of waarom niet?
9)
Bent u handig?
Wat kunt u goed?
10)
Houdt u van zingen?
Wanneer zingt u?
11)
Bent u geduldig?
Wanneer moet u geduldig zijn?
12)
Wat  voor apparaten heeft u in de keuken?
Welk apparaat gebruikt u dagelijks?
13)
Kijkt u graag naar TV?
Hoeveel kijkt u naar TV?
En naar wat voor programma’s kijkt u het liefst?
14)
Wat doet u liever: koken of schoonmaken?
En waarom doet u dat liever?
15)
Wat vindt u leuker: wandelen of fietsen?
En waarom vindt u dat leuker?
16)
Eet u vaak brood?
Vertel ook hoe vaak u brood eet.
17)
Wat vindt u een leuk programma op de televisie?
Vertel ook hoe vaak u televisie kijkt.
18)
Wat doet u graag in uw vrije tijd?
Vertel ook hoe vaak u dat doet.
19)
Welke dingen vindt u leuk om te doen in Nederland?
Vertel ook hoe vaak u die dingen doet.
20)
Wat vindt u leuk om te koken?
Vertel ook hoe vaak u dat kookt.
21)
Waar doet u meestal boodschappen?
Vertel ook hoe vaak u boodschappen doet.
22)
Wat voor groente eet u het liefst?
Vertel ook hoe vaak u groente eet.
23)
Wat doet u het liefst als het mooi weer is?
Vertel ook hoe vaak u dat doet.
24)
Waarheen gaat u vaak met de bus of de tram?
Vertel ook hoe vaak u met de tram of de bus reist.

nog meer oefenen voor het examen spreken -4

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek nog meer vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach .

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We oefenen dit keer met dubbele vragen, dus twee korte vragen achter elkaar.
Dat lijkt al heel erg veel op het echte examen.
Luister goed naar de vragen. Je kunt meerdere goede antwoorden geven.
Let goed op de vet gedrukte woorden, bijvoorbeeld: wanneer, wat voor, welk, wat, waarheen, vroeger.
Deze woorden helpen je bij het antwoorden.

1)
Eet u vaak brood?
Vertel ook wanneer u brood eet.
2)
Wat kijkt u vraag op de televisie?
Vertel ook wanneer u televisie kijkt.
3)
Waar doet u meestal boodschappen?
Vertel ook wanneer u boodschappen doet.
4)
Wat voor hobby’s heeft u?
Vertel ook wanneer u die dingen doet.
5)
Welke dingen leest u het liefst?
Vertel ook wanneer u meestal leest.
6)
Reist u vaak met de metro?
Vertel ook wanneer u met de metro reist.
7)
Waar gaat u het liefst winkelen?
Vertel ook wanneer u het liefst gaat winkelen.
8)
Wat voor dingen doet u graag?
Vertel ook wanneer u die dingen doet.
9)
Wat voor hobby’s heeft u nu?
Vertel ook wat voor hobby’s u vroeger had.
10)
Welk televisieprogramma vindt u leuk om naar de kijken?
Vertel ook wat voor programma u vroeger leuk vond.
11)
Wat voor werk doet u nu?
Vertel ook wat voor werk u vroeger gedaan heeft.
12)
Welk fruit eet u vaak?
Vertel ook welk fruit u vroeger veel at.
13)
Wat krijgt u nu graag als cadeau?
Vertel ook  wat u vroeger graag als cadeau kreeg.
14)
Welke dingen vindt u leuk in Nederland?
Vertel ook welke dingen u vroeger leuk vond in uw eigen land.
15)
Waarheen gaat u vaak met de bus of de tram?
Vertel ook waar u vroeger vaak naartoe ging.
16)
Wat voor eten eet u nu het liefst?
Vertel ook wat u vroeger het liefst at.

rollenspel -jeans/spijkerbroek ruilen

Voor mijn leerlingen!

We gaan vandaag oefenen met een situatie in een winkel.  We doen alsof we in de winkel zijn. We spelen het na. Jij speelt het na samen met iemand anders, jullie nemen een rol aan. Dat noemen we een rollenspel.
Dit keer spelen we alsof we in de winkel zijn, om een product (=ding) te ruilen. We ruilen een jeans.

Oefen deze situatie met iemand die goed Nederlands spreekt, bijvoorbeeld een buurvrouw of buurman, de taalcoach, of een Nederlandse vriend of vriendin.

Situatie:
Je hebt on-line bij de H&M of de Primark een jeans / spijkerbroek gekocht.
Nu is deze spijkerbroek niet jouw maat en de broek heeft niet het juiste model!
Je vindt het moeilijk om de broek met de post terug te sturen, dus ga je naar de winkel.
Het is ook moeilijk om jouw goede jeans online uit te zoeken, dus je wilt nu in de winkel worden geholpen.
Je vraagt of een medewerker je kan helpen om de juiste broek te kiezen.

Het probleem met de broek:
Jij wilt een kleinere maat, want de broek is veel te groot en te lang.
Jij wilt een donkere kleur blauw, deze broek is  veel te licht.
Jij wilt ook dat de jeans strak om jouw benen zit, boven strak, maar ook onderaan strak (=skinny). Deze broek zit te wijd en heeft wijde pijpen beneden (boot-cut)!
Vertel dit alles aan een medewerker van de winkel en vraag of hij/zij jou wil helpen zoeken.

—-

Gebruik onderstaande zinnen of woorden om een gesprek te voeren.

– Mag ik u iets vragen?
– Sorry mevrouw/meneer, ik heb een vraag.
– Kunt u mij helpen?
– Ik wil graag iets……. vragen / ruilen / omwisselen
– Ik heb online een broek gekocht, maar deze ….. past helemaal niet / heeft de verkeerde kleur.
– Ik heb online een broek gekocht, maar deze is…. niet goed / niet mijn maat / niet het juiste model
– De broek is te ….. wijd / groot / donker / licht / nauw / klein / strak
– Ik wil graag een spijkerbroek / jeans die ……. wijd / strak / nauw / losjes …. zit.
– Ik zoek een spijkerbroek / jeans die ……. donker / licht / blauw / zwart / beige …… van kleur is.
– Ik kan de …… niet vinden.
– Wilt u samen met mij kijken / zoeken ?

het model / de pasvorm / de stijl
de bootcut = jeans met beneden wijde pijpen
de skinny jeans = jeans met strakke pijpen
the waist = de taille
hoog / laag / normaal
wijde pijpen / nauwe pijpen
lange pijpen / korte pijpen
strak / losjes

 

nog meer oefenen voor het examen spreken -3

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek nog meer vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach .

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We oefenen dit keer met dubbele vragen, dus twee korte vragen achter elkaar.
Dat lijkt al heel erg veel op het echte examen.
Luister goed naar de vragen. Je kunt meerdere goede antwoorden geven.
Let goed op de vet gedrukte woorden, bijvoorbeeld: waarom, waarvoor, in uw eigen land, hoe, wat vindt u?
Deze woorden helpen je bij het antwoorden.

1)
Eet u vaak brood?
Vertel ook waarom.
2)
Reist u liever met de trein of de auto?
Vertel ook waarom.
3)
Wat voor groente eet u vaak?
Vertel ook waarom.
4)
Wat voor eten eet u het liefst?
Vertel ook waarom.
5)
Reist u vaak met de metro?
Vertel ook waarom.
6)
Waar koopt u meestal groente?
Vertel ook waarom.
7)
Welk cadeau krijgt u het liefst als u jarig bent?
Vertel ook waarom.
8)
Wat vindt u makkelijk om te koken?
Vertel ook waarom u dat makkelijk vindt.
9)
Waar gaat u het liefst winkelen?
Vertel ook waarom.
10)
Hoe vaak gebruikt u een computer?
Vertel ook waarvoor u de computer gebruikt.
11)
Gaat u vaak met de fiets?
Vertel ook waarvoor u de fiets gebruikt.
12)
Hoe vaak gebruikt u het openbaar vervoer?
Vertel ook waarvoor u het openbaar vervoer gebruikt.
13)
Gaat u weleens naar een andere stad?
Vertel ook waarvoor u naar de andere stad gaat.
14)
Hoe vaak gebruikt u uw telefoon?
Vertel ook waarvoor u de telefoon gebruikt.
15)
Gebruikt u vaak de metro?
Vertel ook waarvoor u de metro gebruikt.
16)
Wat vindt u van het eten in Nederland?
Vertel ook hoe het eten in uw eigen land is.
17)
In Nederland is het vaak koud. Wat vindt u daarvan?
Vertel ook hoe het weer in uw eigen land is.
18)
Wat vindt u van de televisie in Nederland?
Vertel ook wat u van de televisie in uw eigen land vindt.
19)
Naar wat kijkt u veel op de televisie?
Vertel ook hoe de televisie in uw eigen land is.
20)
Wat vindt u van het weer in Nederland?
Vertel ook wat u van het weer in uw eigen land vindt.
21)
Welke dingen vindt u leuk in Nederland?
Vertel ook welke dingen u in uw eigen land leuk vindt.
22)
Welke dingen vindt u niet leuk in Nederland?
Vertel ook welke dingen u in uw eigen land niet leuk vindt.

Heel veel plezier en succes bij het oefenen!
Vond je deze dubbele vragen heel erg moeilijk? Dan kan je hier en ook hier nog weer oefenen met enkele vragen.

nog meer oefenen voor het examen spreken -2

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek alle vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach .

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We oefenen dit keer met enkele vragen én een korte zin met informatie ervoor. Deze vragen lijken al een beetje op de echte examenvragen. Probeer goed te luisteren.
Aan het eind staan al een paar dubbele vragen, dus twee korte vragen achter elkaar. Precies zoals op het examen.

1)
In Nederland sneeuwt het soms.
Wat vindt u daarvan?
2)
Ik wil graag goed leren tekenen.
Wat wilt u graag leren?
3)
Ik krijg graag een CD op mijn verjaardag.
Welk cadeau krijgt u het liefst?
4)
Ik vind het leuk om te zwemmen.
Wat vindt u leuk om te doen?
5)
Ik houd erg van bloemen.
Waarvan houdt u het meest?
6)
In Nederland hebben veel mensen een hond.
Wat vindt u daarvan?
7)
In Nederland hangen in veel straten in december kerstversieringen.
Wat vindt u daarvan?
8)
In Nederland geve mensen elkaar met Sinterklaas cadeautjes.
Wat vindt u daarvan?
9)
In Nederland dragen veel mensen op Koningsdag oranje kleren.
Wat vindt u daarvan?
10)
In Nederland is Koningsdag een belangrijke feestdag.
Wat doet u op Koningsdag?
11)
Ik heb het liefst aardbeien als ik fruit eet.
Wat voor fruit eet u het liefst?
12)
Ik krijg graag CD’s als ik jarig ben.
Wat krijgt u het liefst als cadeau?
13)
Ik ga op een vrije dag graag wandelen.
Wat doet u het liefst op een vrije dag?
14)
Ik wil graag een andere taal leren.
Wat wilt u graag leren?
15)
Ik was vandaag te laat op een afspraak.
Waarom bent u weleens te laat?

16)
Wat vindt u makkelijk om te koken?
Waarom vindt u dat makkelijk?
17)
Wat voor hobby’s heeft u nu? (wat voor = welke)
Vertel ook wat voor hobby’s u vroeger had.
18)
Wat voor weer is het in Nederland?
Wat vindt u daarvan?

Heel veel plezier bij het oefenen!
En veel succes!

nog meer oefenen voor het examen spreken

Voor mijn leerlingen!

Voor het examen spreekvaardigheid kan je nooit genoeg oefenen! Daarom hier op jullie verzoek alle vragen, die je ook in de klas oefent. Met dank aan NT2-docent Dik Verhaar!
Oefen deze vragen met iemand die Nederlands spreekt. Bijvoorbeeld met je Nederlandse vriend of vriendin, je buurman of buurvrouw, of met je taalcoach.

Als je de vragen alleen oefent, kan je de antwoorden opschrijven. Ik kijk de oefening dan graag voor je na.

We beginnen met enkele vragen (=korte vragen van één zin), die beginnen met een vraagwoord (=waar, waarom, wat, welk, wat voor, ……). Soms beginnen de vragen ook met een werkwoord. Luister goed naar de vraag, zodat je de woorden goed leert herkennen.

1)
Wat voor groente eet u vaak?
2)
Wat vindt u van het weer in Nederland?
3)
Wat vindt u een leuk programma op TV?
4)
Wat voor eten eet u het liefst?
5)
Wat doet u graag in uw vrije tijd?
6)
Wat doet u het liefst ’s avonds?
7)
Wat kijk u graag op televisie?
8)
Wat vindt u leuk om te koken?
9)
Wat doet u het liefst in het weekend?
10)
Wat voor hobby’s heeft u? (wat voor = welk)
11)
Wat voor werk doet u nu?
12)
Wat doet u het liefst als het mooi weer is?
13)
Wat doet u het liefst als het regent?
14)
Wat doet u, als u te laat op uw werk komt?
15)
Wat voor werk heeft u vroeger gedaan?
16)
Wat vindt u van het weer in Nederland?
17)
Wat voor kleren draagt u het liefst?

18)
Hoe vaak kijkt u naar de Nederlandse TV?
19)
Hoe vaak gebruikt u een computer?
20)
Hoe is het weer in uw eigen land?

21)
Waarom bent u weleens (= soms) te laat op school?
22)
Waarvoor gebruikt u uw telefoon vaak?
23)
Waarheen gaat u vaak met de bus of de tram?
24)
Waar koopt u meestal uw groente?
25)
Waar doet u meestal uw boodschappen?
26)
Waar winkelt u het liefst?
27)
Waar gaat u het liefst winkelen?
28)
Waar kijkt u meestal TV?
29)
Welke dingen vindt u niet leuk in Nederland?

30)
Eet u vaak brood?
31)
Reist u vaak met de trein?
32)
Reist u liever met de trein of de auto?

Heel veel plezier bij het oefenen!
Wil je nog meer oefenen met enkele vragen? Dan kan je hier verder oefenen met enkele vragen, die twee zinnen hebben. Deze vragen lijken nog meer op het echte examen. Goed luisteren is daarom belangrijk.
Veel succes!