Voor mijn leerlingen!
We gaan vandaag een extra oefening doen met voegwoorden. Voor het inburgeren op A2 niveau moet je zinnen kunnen maken met de voegwoorden waarom, daarom, want, omdat, als, dan, wanneer, maar, en, of en dus. Er staan oefeningen op deze site met al deze voegwoorden.
Voor het Staatsexamen B1 en B2 moet je ook zinnen kunnen maken, afmaken, invullen en gebruiken met de voegwoorden terwijl, hoewel, zodra, voor(dat), nadat, tot(dat) zodat en toen.
Dat samen zijn plots best veel voegwoorden! Daarom hier nog even een overzicht met daarin wanneer/in welke situatie je welk voegwoord gebruikt:
wanneer | welk |
---|---|
opsomming: keuze: voorwaarde: argument: tegenstelling: gevolg: tijdsbepaling: |
en of als want, omdat maar, hoewel dus, zodat terwijl, toen, voor(dat), nadat, tot(dat), zodra |
Kies in onderstaande oefening telkens welk van de twee voegwoorden het juiste is. De antwoorden staan onder de foto, dus je kunt zelf nakijken of je het goed hebt gedaan. Let op de volgorde van de zinnen, op signaalwoorden en of de zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat. Dat alles helpt je bij de keuze van het juiste voegwoord! Veel succes!!
1. Hoewel / Omdat het regent, doe ik mijn regenjas aan.
2. Nadat / Terwijl ik mijn huiswerk heb gemaakt, ga ik voor het eten zorgen.
3. Ik ga nu eerst huiswerk maken zodra / zodat ik straks leuke dingen kan gaan doen.
4. Zodra/ zodat mijn man thuiskomt, begroet hij de hond.
5. Ik moest altijd op de fiets naar school nadat / totdat ik een auto kreeg.
6. Hoewel / Omdat het koud is buiten, ga ik toch wandelen.
7. Nadat / Terwijl ik huiswerk maak, kijk ik naar het Jeugdjournaal.
8. Ze droogt haar haren nadat / totdat ze een douche neemt.
9. Toen / als wij op vakantie gingen, kenden mijn vriend en ik elkaar nog maar 2 maanden.
10. Wij gaan naar het park, dus / want het is heerlijk zonnig weer.
11. Toen / als ik mijn vriend zie, ben ik altijd blij.
12. Hij heeft de juiste opleiding, dus / want is hij geschikt voor deze baan.
13. Hoewel / zodat wij erg veel van de zon houden, gaan wij niet vaak naar een heet land.
14. Zodra / toen de deurbel gaat, begint de hond te blaffen.
15. Zij gebruik een crèmespoeling na het douchen, zodat / nadat ze haar haren makkelijk kan kammen.
16. Omdat / terwijl de leerling naar het Journaal kijkt, is hij goed op de hoogte van het nieuws.
17. Hij is geschikt voor deze baan, dus / want hij heeft de juiste opleiding.
18. Ik ga mij snel omkleden, hoewel / zodat ik mooi ben voor het feest.
19. Terwijl / Omdat ik mijn maaltijd eet, kijk ik naar de TV.
20 Ik moet opschieten, want / omdat ik moet de bus halen.
Oplossing / Antwoorden / Sleutel:
1. hoewel, 2. nadat, 3. zodat, 4. zodra, 5. totdat, 6. hoewel, 7. terwijl, 8. nadat, 9. toen, 10. want, 11. als, 12. dus, 13. hoewel, 14. zodra, 15. zodat, 16. omdat, 17. want, 18. zodat, 19. terwijl, 20. want.